Beste lezers,
Deze ochtend hadden wij hier ten huize een klein misverstandje. Ik zei tegen Kathelijne:
“Ik hou veel van jou, poes”,
Maar Kathelijne had de komma niet gehoord, en zo kreeg mijn verklaring een iets fysieker tintje, dan ik had bedoeld.
Na een deugddoend ontbijt, gingen we op pad.
Kathelijne op de fiets, en ik al hardlopend. Er stond een duurloop van 25 kilometer op het programma. Het was warm onder de zon, en ik was blij dat Kathelijne bij me was. Voor de mentale steun, en met een grote fles water.
“Mijn liefde voor jou is onvoorwaardelijk, poes”, zo verklaarde ik, en dit keer benadrukte ik de komma.
“Oh ja”, vroeg Kathelijne, toch ietwat sceptisch: “En zou je ook nog zo véél van mij houden als ik voor de N-VA was?”.
Zonder na te denken, antwoordde ik, bijna instinctmatig:
“Neen, dan niet”.
Waarop Kathelijne triomfantelijk concludeerde: “Ah! Dan is het dus toch niet onvoorwaardelijk!”.
Pfff. In mij schuilt geen Cicero, beste lezers. Bij dit soort redeneringen ben ik aldus gedoemd om te verliezen. Snel begon ik dus over Juan del Corso, een professor fysiologie aan de Camilo José Cela Universiteit, in Madrid.
Een sympathieke jongen, een tijd geleden had die me gebeld, hem werd opgedragen om onderzoek te verrichten naar de verschillen en de gelijkenissen tussen de marathon en de halve marathon, en daarbij werd Juan geadviseerd om eens te bellen met iemand die er een beetje verstand van heeft, en zodus en zodoende.
“Wel Juan”, zo had ik deze brave jongen alvast een eindje op weg geholpen: “Het voornaamste verschil tussen de halve en de hele marathon, zit ‘m in feite in de afstand. Als het parcours correct is opgemeten, dan is de hele marathon dubbel zo lang als de halve marathon. Toch geen miniem verschil, mij dunkt”.
Ik hoorde Juan ijverig noteren. “Boeiend, boeiend”, hoorde ik hem mompelen, en toen: “Dat jij dat allemaal zo maar wéét zeg. Oh, en zijn er ook gelijkenissen?”.
“In feite wel”, legde ik uit, “Zowel de halve marathon als de hele marathon, dat zijn afstanden waar je toch ietwat voor moet trainen, dus aan de start van beide afstanden zie je – veelal – hardlopers verschijnen die zich terdege hebben voorbereid, bv. met een schema en zo.”
Daarop ging Juan aan de slag.
Zij onderzochten 22 hardlopers: 11 lopers die meededen aan de halve marathon in Madrid, en 11 andere lopers, die de hele marathon deden. Dat was goed gezien van Juan, want de halve en de hele marathon in Madrid vinden op dezelfde dag en op hetzelfde tijdstip plaats, dus alle omstandigheden (temperatuur, wind, parcours, hoogtemeters, etc.) waren krak hetzelfde.
De lopers werden getest voor de wedstrijd en na de wedstrijd. En wat bleek, Juan liet het mij dolenthousiast weten: de “self-reported muscle pain” bij marathonlopers was veel hoger dan bij de halve marathonlopers! Ook de bloedtesten bevestigden dat marathonlopers méér spierschade hadden opgelopen.
Aan het tempo kon dat niet liggen, integendeel.
De halve marathonlopers begonnen snel, hielden hun tempo strak aan, en de meeste halve marathonlopers gingen de laatste vijf kilometers nog stevig versnellen.
Bij de marathonlopers was dat andere koek: tot halverwege alles kits, maar dan werd het bij alle lopers, zonder uitzondering, lastig om het tempo aan te houden.
De laatste vijf kilometers trad er bij elke loper, ook de héél goede, verval op.
Geheel vrijblijvend gaf ik kameraad Juan een tip: “Kijk misschien eens of het te maken kan hebben met de dehydratatie, Juan?”. Want eens je gaat uitdrogen, dan is dat toch een domper op de vreugde, en op het tempo.
Het antwoord liet niet op zich wachten, maar het was, zoals wel vaker in de wetenschap, niet eensluidend:
“The sweat rate (~1.0±0.3 L·h-1; P=0.79) and the sweat sodium concentration (47.8±29.4 and 39.3±24.1 mmol·L-1; P=0.47) were similar for both groups, but the body mass reduction (-1.9±0.8% vs. -3.3±0.8%; P<0.01) and the electrolyte imbalance were higher in marathoners.”
Er was dus wel een verschil, maar niet zo groot.
Op zich klinkt het natuurlijk logisch: hoe meer spierschade, hoe groter het verval van het tempo:
“Those runners with the highest subsequent blood markers of muscle damage had the greatest decline in pace. They also reported much more soreness in their legs after the race than the half-marathon runners.”
Echter, de onderzoekers hadden bij de selectie van de 22 lopers goed naar gekeken naar de training.
En de marathonlopers trainden een véél hoger volume, per week.
En toch was dat hoge volume niet voldoende om de spieren voldoende voor te bereiden op de marathonafstand.
De conclusie van het onderzoek was dan ook dat de spieren niet alléén met volume kunnen voorbereid worden op de marathonafstand:
“The implication of these results is that just running long distances is not enough to prepare the leg muscles for the great demands of an endurance event like the marathon. Instead, targeted strength training of the lower body might be needed to inoculate the muscles against the damage that otherwise occurs during the hours of pounding in a marathon”.
Voilà.
Dankzij Juan weten wij weeral wat gedaan, tijdens de road to Eindhoven! 🙂
Met sportieve groeten,
Peter