Beste lezers,
In m’n vorige blog had ik geschreven dat het m’n laatste blog van 2019 was, dus de lezers die van orde en regelmaat houden, mogen dit gerust als m’n eerste blog van 2020 beschouwen.
Vandaag gaan wij het over marathonmonniken hebben. De marathonmonniken, dat waren geen minne jongens. Op de heilige berg Hiei (比叡山), ten noordoosten van Kyoto, werd in de 8ste eeuw de boeddhistische Tendai-kloosterorde opgericht.
Een van de allereerste marathonmonniken (kaihogyo-monniken) was ene So-o (“hij die anderen dient”).
So-o werd monnik in 856, en over hem werd gezegd dat zijn gebeden wonderen verrichten.
Zijn gebeden konden naar verluidt de zieken genezen, demonen verjagen, de vorming van een federale regering bespoedigen, kiespijn verzachten, kortom, aan So-o kon je niet veel misvragen.
Alleen, “Anderlecht doen winnen”, daar begon So-o niet meer aan, zei hij.
So-o maakte lange voettochten, en na zijn dood werd dit een traditie.
Wie abt wou worden in een van de ondertempels van het Enryaku-ji tempelcomplex, moest gedurende 100 dagen elke dag 30 km à 40 km hardlopen.
Beginnelingen kregen geheime informatie mee over de route, maar daar kunnen we niet veel over vertellen, omdat die informatie dus geheim is.
In ieder geval zagen de beginnelingen de eerste dagen erg af: spierpijn, blaren op de voeten, griep, pijn in de heupen, diarree, dat zal geen mooi zicht geweest zijn.
Edoch, na de aanpassingsperiode gingen de monniken, mede onder impuls van gebeden en gezangen, steeds lichter en ontspannen lopen.
De marathonmonniken droegen een wit gewaad, en hadden steeds een scherp geslepen mes bij zich. Niet om onderweg een appeltje te kunnen schillen, wel integendeel. Wie onderweg niet meer verder kon, werd geacht zelfmoord te plegen. Een tamelijk vér doorgedreven vorm van “DNF” (did not finish), als jullie het mij vragen, maar goed.
Qua loopschoenen opteerden de kaihogyo-monniken voor sandalen van stro, ideaal qua demping en stabilisatie, maar bij regen vielen die dingen binnen de paar uur uit elkaar terwijl je er stond op te kijken, dus hadden de marathonmonniken steeds een reservepaar strosandalen bij zich.
Tijdens deze 100 dagen werd er meestal in de natuur gelopen, maar er werd ook dwars door Kyoto gelopen. Tijdens deze etappe mochten de monniken dan wél eten en drinken, voor sommige inwoners van Kyoto was het een voorrecht om een kaihogyomonnik te mogen verzorgen.
Voor de diehard marathonmonniken was er de formule met 1.000 dagen, verspreid over 7 jaren: tijdens de eerste 5 jaar, 7 keer 100 dagen met telkens 40 km per dag, tijdens het 6de jaar 60 kilometer per dag, en tijdens het 7 jaar per dag, 84 km per dag, oftewel, twee marathons per dag. In totaal: meer dan 46.000 kilometer.
Onderweg was er (onder andere) de negendagen-proef (“doiri”): een periode van zeven dagen zonder voedsel, zonder drinken, zonder slapen, en stilzitten was de boodschap. Zeven dagen, en de dag ervoor en de dag erna werden ook meegeteld, vandaar de negendagenproef. Aanvankelijk was dit de “tiendagenproef”, maar dat liep net iets té vaak verkeerd af, zodat de betrokkene na 10 dagen vaak voor eeuwig en altijd bleek stil te blijven zitten.
Slechts 46 monniken zouden dit huzarenstukje overleefd hebben:
“Altogether there have been forty-six 1,000 day marathons since 1885. Two monks completed two full terms, one died (on purpose) on the 2,500th day of practice, and one, Okuno Genjun, did three full terms but without actually running each day during the third term. The number of monks who died or committed suicide on route is not known, but the path is lined with unmarked graved of gyoja who have been killed in action” (link)
De lange looptochten hadden uiteraard niet zozeer een sportieve of competitieve bedoeling, maar waren spiritueel van aard, als weg naar verlichting.
In het boek “De god van het lopen – de monnik, de sporter en de weg naar verlichting” (van Ineke Albers) lezen we dat daarbij de loophouding van groot belang was:
“de rug recht, het hoofd rechtop, de schouders waterpas, de ogen gefocust op een punt ongeveer dertig meter vooruit en neus en navel in één lijn”
En dat er in de cadans van mantra’s werd gelopen, met als voorbeeld: “namaku samanda bazaranan sendan makaroshana sowataya untarata kanman”, wat, vrij vertaald, zou betekenen: “En we gaan nog niet naar huis, belange niet, belange niet”.
Zo.
En dan is er een speciale vermelding voor Yusai Sakai (1926–2013), die twee keer 7 jaar lang, 1.000 dagen, door berg en dal liep, een keertje van 1973 tot 1980, en na een half jaartje rust, opnieuw van 1980 tot 1987 (hij was toen 61 jaar).
In 2013 overleed deze straffe meneer, en hij zei over z’n leven:
“Human life is like a candle. If it burns out halfway, it does no one any good. I wanted the flame of my practice to consume my candle completely, letting that light illuminate thousands of places. My practice was to live wholeheartedly, with gratitude and without regret. Practice really has no beginning nor end, when practice and daily life are one, that is true Buddhism”. (link)
Die marathonmonniken, dat is toch een ras apart. De vraag is nu natuurlijk wat wij gewone stervelingen daar uit kunnen leren?
The mind rules the body.
“It is always the mind that quits first, and then the body that follows. The marathon monks’ training for their 7 year long ultra-endurance feats are almost entirely about training the mind to ignore distractions of any shape or form, from physical pain, mental anguish, loneliness, boredom etc.”
Ik zou het geloven.
Wat een boeiend onderwerp, wat mij betreft.
Bij veel artikels die ik zag, word je doorverwezen naar ene John Stevens en zijn boek:
“The Marathon Monks of Mount Hiei” uit (1988).
Die hebben ‘m besteld!
Zo.
Wij wensen alle lezers alvast een heel fijn nieuw jaar, en hopelijk was deze blog een goed begin van 2020!
Met sportieve groeten,
Peter
Fascinerende loopgekken die ultra monniken. Ik lees en leer altijd graag over ultralopers maar weet dat de grens voor mij bij de marathon ligt.
LikeLike